zondag 6 januari 2019

Harari en het bewustzijn 2: Dat wat ons uniek maakt



Hoofdstuk 3: Dat wat ons uniek maakt, begint met de zin:
Homo sapiens is zonder enige twijfel de machtigste soort ter wereld.
Wie zal het tegenspreken? Maar ergens kriebelt het. Want de mens moet eten en als we kijken naar de kip of het varken dan lijkt de populatie daarvan allerminst te lijden te hebben gehad van de macht van de mens: er komen steeds meer kippen en varkens. Die kippen en varkens hebben geen plezierig leven, zegt men. Maar mensen zonder loon of op een minimum loon hebben ook geen plezierig leven. En het leven van mensen in de hogere inkomens groepen zijn in toenemende mate blootgesteld aan stres.
De kippen en varkens hoeven niet dagelijks op zoek naar voedsel. Ze zitten in goed verlichte en onderhouden ruimten, een wereld die weliswaar druk is, maar waarin iedereen op tijd zijn natje en zijn droogje krijgt. Het gebrek aan comfort van kippen en varkens krijgt haast evenveel aandacht als de manier waarop kinderen in de achterstandswijken van de grote steden moeten leven. Ze zijn zo talrijk geworden dat hun mest alleen al een probleem vormt. Misschien is hun leven wel verre te prefereren boven dat van hun wilde soortgenoten die maar moeten zien waar ze het voedsel van de dag krijgen, die bedreigd worden door tal van onbekende gevaren, waarvoor ze constant op hun hoede moeten zijn.
En nu, nu we naar het schijnt getuige zijn van het geleidelijk afscheid van dierlijk voedsel, komen planten steeds meer in de belangstelling. De plant wordt dienstbaar gemaakt aan de menselijke behoeften. Of toch niet? Er liggen een paar voetangels en klemmen op de weg naar menselijke overheersing.
Zo is er de behoefte van de mens aan zuurstof. Voorlopig kan aan de behoefte aan zuurstof van een groeiende wereldbevolking alleen worden voldaan dankzij het chlorofyl van de groene planten op onze planeet. Dat maakt de mens toch wel erg afhankelijk van de plant en van de beschikbaarheid van chlorofyl.
En onder de planten zijn er verschillende die zich zeker zo goed verspreid hebben als de mens zelf, denk aan tarwe, rijst en maïs. En als we zien hoe de graansoorten geoogst en behandeld worden, dan ligt de vraag wel erg voor de hand: wie zorgt eigenlijk voor wie? En wie is afhankelijk van wie? Staat de plant ten dienste van de mens of is het andersom en is de mens er alleen maar ten dienste van de zorg voor de plant. Ook als men kijkt naar de investeringen die mensen doen om bijv. gave en grote tomaten te krijgen is te zien hoe belangrijk planten zijn. Ook het risico dat insecten uitsterven geeft een uiterst ongemakkelijk gevoel voor de toekomst van de mensheid.
De idee van Harari dat de mens de machtigste soort ter wereld is verdient dan ook wat aantekening. Deze idee komt niet voort uit een ecologisch perspectief en gaat voorbij aan de wederzijdse afhankelijkheid van de verschillende soorten dieren en planten. 

Het systeem


Rond 1970, toen ik aan het begin stond van mijn ambtelijke carrière begon de systeemtheorie door te dringen in het algemene spraakgebruik. Een van de reacties op mijn analytische benadering van problemen was: Het geheel is groter dan de som van de delen.
Het is niet zo’n eenvoudig probleem. Als ik een voorwerp, zeg een fiets, uit elkaar haal en naar de stapel onderdelen kijk kan ik me afvragen welk van deze onderdelen zorgt nu voor het karakter van de fiets? Het antwoord is geen enkel: alleen al deze onderdelen samen vormen de fiets.
Harari benadert de vraag naar het unieke van de mens, naar het mij voorkomt, op de analytische manier. Hij onderzoekt het unieke van de mens in de eerste plaats aan de hand van ‘het traditionele monotheïstische antwoord’ dat alleen de mens, de sapiens, een eeuwige ziel heeft. Het bezit van een eeuwige onveranderlijke ziel maakt de mens in feite superieur aan alle andere schepselen. Een eeuwige ziel geeft mij mijn onveranderlijke individualiteit. En individualiteit betekent immers ondeelbaarheid. En daarmee is de idee van een eeuwige ziel principieel in strijd met de evolutietheorie. De evolutietheorie gaat uit van organisch leven dat is opgebouwd uit onderdelen die ieder afzonderlijk kunnen veranderen, kunnen evolueren.
Deze principiële strijdigheid tussen de idee van een eeuwige ziel en de evolutietheorie maakt dat de evolutietheorie bij zoveel mensen tegenstand oproept.
Een ander verhaal dat volgens Harari gebruikt wordt om de superioriteit van de mens te benadrukken stelt dat alleen homo sapiens bewust kan denken. Ons denken, of onze geest, is iets heel anders dan onze ziel.
Hier raakt Harari me kwijt. Voor de volledigheid, hij zegt:
Onze geest is geen mystieke, eeuwige entiteit en ook geen orgaan, zoals het oog of de hersenen. Het is eerder een stroom van subjectieve ervaringen, zoals pijn, genot, woede en liefde. Deze geestelijke ervaringen ontstaan uit onderling verbonden sensaties, emoties en gedachten, die heel even opkomen en dan weer verdwijnen. Deze koortsachtige verzameling van ervaringen vormt ons bewustzijn.
Er blijkt dus zoiets te bestaan als een geest. Het betoog van Harari gaat hier verder met de vraag hoe uit de ervaringen het bewustzijn kan ontstaan, en in hoeverre deze samenhang ook aanwezig is bij dieren en eventueel welke dieren.
Centraal lijkt te staan een idee waarin homo sapiens een bewustzijn heeft dat superieur is aan het bewustzijn van dieren zo dat er al zou zijn. Maar: Om uit maken of dieren een bewustzijn hebben dat op het onze lijkt, moeten we eerst iets meer weten over de werking van de geest en wat voor rol die speelt. Dat zijn extreem moeilijke vraagstukken, maar het is zeker de moeite waard om er wat tijd aan te besteden, aangezien de geest verderop in dit boek een hoofdrol zal krijgen.
Het lijkt me inderdaad een uiterst moeilijke zaak. Immers als we ons afvragen wat eigenlijk de geest is, dan blijkt de geest (zie Van Dale) een ander woord voor de ziel. We zien dat Harari afstand neemt van de ziel om die via de geest weer binnen te halen. Het probleem lijkt te zijn dat de evolutietheorie niet alleen in strijd is met het bestaan van een eeuwige ziel, maar al evenzeer met de idee dat de ene levensvorm superieur zou zijn aan de andere.
Het lijkt een karaktertrek van alle levensvormen te zijn dat ze de neiging hebben zich te vermenigvuldigen naar de mate waarin ze de beschikking hebben over een leefomgeving die daarvoor gunstig is. Zo worden konijnen die geïmporteerd worden in Australië een plaag omdat er geen natuurlijke vijanden zijn. De mens onderkent de risico’s van uitheemse planten en dieren die geïmporteerd worden, maar dat hij zelf als levensvorm zo’n risico vormt dringt maar nauwelijks tot hem door.




Geen opmerkingen:

Een reactie posten