woensdag 30 oktober 2013

De Friese klok

Vermoedelijk weet niemand hoe de klok in het bezit is gekomen van Willem Frederik Harwig, de bakker aan de Meddosestraat in Winterswijk. Het lijkt wel zeker dat Opoe hem uit het huis heeft meegenomen toen bleek dat de bakkerij failliet zou gaan. Ook tante Jo wist niet veel beter dan dat die klok in haar ouderlijk huis had gehangen en zij was blij dat de klok uiteindelijk bij mijn ouders terecht was gekomen. Omdat de bakkerij in 1899 of 1900 failliet ging konden we alvast vast stellen dat hij nu in 2013 al wel 120 jaar oud moet zijn.
De klok ondertussen tikte rustig door, hij overleefde al tikkende niet alleen Willem Frederik, maar ook Opoe en onze ouders. Hij overleefde de verhuizing van de Meddosestraat, naar de Govert Flinck in Amsterdam, weer terug naar de Morgenzonweg, opnieuw naar Amsterdam nu naar de Linnaeusparkweg, naar Doesburg, vandaar naar Teteringen en uiteindelijk naar Breda. Hij overleefde twee wereldoorlogen en tikte rustig verder terwijl de techniek om hem heen veranderde. De klok sloeg de hele uren voluit en de halve uren 1 keer, en hij had de onhebbelijke gewoonte juist te slaan als de mensen om hem heen aan het telefoneren waren. De waardering voor de klok was verschillend, de waarde ook. Vooral Vader had er weinig belangstelling voor, totdat bleek dat een keer de waarde bepaald werd op een moment dat die hoog was. Sindsdien gebruikte hij twee handen om het klokgewicht 's avonds op te trekken. Want dat was wel nodig: met de beschikbare lengte van de ketting en de hoogte waarop de klok was opgehangen kon de klok bijna 24 uur tikken. Behalve het grote gewicht was er altijd een klein gewicht, dat nooit gebruikt werd en waarvan de functie me nooit duidelijk was geworden. Dat bleek te dienen voor de wekker, want de klok kon ook gebruikt worden als wekker, zij het dat het mechanisme weinig nauwkeurig was, het moest bediend worden door de kleine wijzer van de klok.      
Maar deze week hield hij er mee op.
We besloten een klokkenmaker erbij te halen. Die constateerde dat de klok moest zijn gebouwd tussen 1830 en 1850, omdat men in die tijd probeerde eikenhout met behulp van meekrap op mahonie te laten lijken. Maar hij constateerde ook dat de ketting minstens eenmaal vernieuwd was geworden en dat het gewicht wel erg zwaar was voor een klok van dit type. Zo'n gewicht paste beter bij een stoeltjesklok. Het was waarschijnlijk dat het gewicht verzwaard was om de slijtage van de onderdelen te compenseren. Nu was me al eerder opgevallen dat het gewicht hing aan een gewone omgebogen draadnagel. Vermoedelijk heeft de klok dan ook meer aanpassingen ondergaan dan wij kunnen bevroeden.
De man die ons de technische details van de klok verklaarde, moest vast stellen dat zijn digitale horloge niet werkte. Dat was een satelliet gestuurd horloge. Maar dat had hij al meer dan twintig jaar, een aardige tijd voor zo'n horloge.
Onze Friese klok zou - als hij het kon - daarvoor zijn schouders ophalen: wat is nou twintig jaar op het leven van een klok...  

zondag 6 oktober 2013

Rare ideeën

Mijn leraar Engels op de middelbare school gaf zijn leerlingen vanaf de tweede klas - toen ons onderwijs in het Engels begon - iedere week een citaat en een aantal woorden die in het dagelijks Engels van die tijd werden gebruikt. Een aantal van die citaten zoemt zo nu en dan nog rond in mijn hoofd, zoals:
  He was in logic a great critic
  Profoundly skilled in analytic
  He could distinguish and divide
  A hair 'twixt south and south west side.
Ik was vergeten wie het had geschreven, maar het schrift waarin het genoteerd werd heb ik nog. Het blijkt een stukje te zijn uit Hudibraes van William Butler en stamt uit de 2e helft van de 17e eeuw. Die datering is niet geheel zonder betekenis, want de 17e eeuw is de periode waarin het wetenschappelijk denken van analyse en enkelvoudige oorzaak en gevolg relaties van de grond kwam, dat de basis vormt van onze huidige kennis en welvaart. Sindsdien vinden we het steeds meer vanzelfsprekend dat we onze wereld kunnen zien als opgebouwd uit allemaal kant klare blokjes met een eigen zelfstandigheid.
Ik moest aan Hudibraes denken naar aanleiding van het artikel in BNDeStem over de vraag of familie een grotere rol zou kunnen spelen in de zorg. Het blijkt een revolutionaire gedachte in een wereld die gebaseerd is op het scheiden en onderscheiden (zoals Butler zegt: tussen de zuid- en de zuidwest kant van een haar).
Scheiden en onderscheiden wordt als principe ook gebruikt bij het inrichten van organisaties. Het is immers van belang de taken binnen een organisatie duidelijk te verdelen, zodat we precies weten wie wat moet doen en wie waarvoor dus verantwoordelijk is. En zo maken we ook onderscheid tussen ons en die ander. Heel nadrukkelijk maken we onderscheid tussen ons en de overheid. Wie daarover een beetje gaat zitten nadenken zou eigenlijk tot de conclusie kunnen komen dat de overheid onze overheid is. Het is een overheid die door ons is aangesteld om dingen te doen namens ons. Sommigen onder ons noemen dat zelfs democratie. Als onze overheid dingen doet die inconsequent zijn of stom, zouden we zelfs kunnen concluderen, dat de overheid ons onvermogen weerspiegelt om met elkaar tot overeenstemming te komen over de dingen die gedaan moeten worden. We hebben dan ook een beetje ambivalente houding tegenover die overheid. Aan de ene kant vinden we dat de overheid zich teveel met ons bemoeit (wij tegenover zij), aan de andere kant vinden we dat de overheid iets moet doen als er iets misgaat in onze omgeving (het is toch onze overheid?). We vinden het eigenlijk vanzelfsprekend dat redelijk veilig onze voordeur uit kunnen stappen, dat we een redelijk vlakke en goed onderhouden weg kunnen gebruiken (in feite wij gaan uit van een goed geordende openbare ruimte als vanzelfsprekend. Een openbare ruimte waarin we ons gratis van de ene plaats naar de andere kunnen bewegen. De openbare ruimte is natuurlijk niet gratis. Het in standhouden en het in redelijke mate veilig houden van de openbare ruimte kost geld en inspanning. Geld en inspanning dat we met zijn allen bijeen brengen via belastingen. Eigenlijk moeten we de tegenwaarde van de kosten van dat onderhoud en die veiligheid zien als ons verborgen inkomen. Het is onze overheid en onze openbare ruimte.
Zo is het natuurlijk ook met de vele zorginstellingen waar mensen de zorg kunnen krijgen die ze behoeven. In situaties die ik van nabij heb meegemaakt is het zo dat veel mantelzorgers (vaak de partners van hen die de zorg behoeven) slechts bereid zijn de zorg over te laten aan een ander als de eigen fysieke mogelijkheden te kort schieten. En in veel gevallen voelen ze zich schuldig dat ze het niet meer aankunnen. En ongetwijfeld zal het vaak zo zijn dat ze opgelucht zijn dat ze de verantwoordelijkheid voor de zorg kunnen delen en overlaten. Maar het lijkt ook niet natuurlijk dat vanaf het moment dat de zorginstelling inspringt de zorg hun zorg niet meer is. Zo eenvoudig is de scheiding tussen wij en zij niet.