maandag 30 juli 2018

Dopen

Onze beide jongste achterkleinkinderen zouden gedoopt worden. Voor zover ik het begrijp vonden de beide vaders, onze kleinkinderen, het niet zo nodig, maar ze hadden ook geen principiële bezwaren en er was druk vanuit de schoonfamilie. Het dopen zou wel geen kwaad kunnen.
Het dopen heeft natuurlijk wel gevolgen: als naaste omgeving behoor je de dopeling dan wel zijn ouders in zijn of haar plaats een cadeautje te geven. Dat is voor grootouders en overgrootouders wel een uitdaging. Wat geef je in zo'n geval?
Op voorstel van Anneke besloten we voor de ene dopeling, Eléonore tot een bijbel; voor de ander Matthew tot een zilveren spaarpot (uiteindelijk dat gezin had bij een vorige gelegenheid al een bijbel gehad). Een bijbel lijkt een beetje dubbelzinnig cadeau. Voor zover ik na kan gaan bezoeken de vier ouders geen van alle ooit de kerk voor een reguliere dienst. Betekent een bijbel nu  dat we ze aanmoedigen dat wel te doen?
De doopdienst vond plaats in het dorp Rubroeck, ergens tussen Essquelbecq (waar we verblijven) en Volckerinkhove (waar Matthew woont). De doopdienst was geen reguliere dienst waarin kinderen worden gedoopt, maar een aanhangsel aan de gewone dienst. Voor we met de kinderen de kerk in konden moest de gaande dienst dan ook eerst eindigen.
De kinderen en hun ouders stonden daarom wat ongemakkelijk te wachten tot de toegang werd vrijgegeven. Daardoor was het mij mogelijk om vast te stellen dat de kerk was gebouwd ter ere van ene Willem geboortig uit de omgeving van Rubroeck, die geleefd heeft tussen 1220 en 1270 en zich als jongeling aansloot bij de Franciscanen. Hij kreeg een opdracht van de paus om contact te zoeken met (de nazaten van) Dzjengis Kahn en ze over te halen christen te worden en hun hulp te zoeken in de niet aflatende strijd tegen de islam. Willem slaagde niet in zijn missie maar zijn avontuurlijk leven bleek voldoende inspiratie voor het bouwen van een kerk.
Het was een imponerend grote kerk voor een plaats als Rubroeck en het metselwerk maakte een verweerde en dus oude indruk, maar ik zag niet zo gauw hoe oud.
Van binnen bleek het bouwwerk rijk versierd, met kleurige glas in lood ramen die duidelijk niet erg oud waren en links van de ingang stond een vier meter hoge afbeelding van Willem. Een reus in monnikskleren die ongetwijfeld jaarlijks meeloopt in de optocht van de reuzen. Rechts van de ingang was een beeldenscène uit de bijbel waarbij een viertal vrouwen staat te treuren bij het lijk van Jezus. Jezus compleet met wonden in handen en voeten en in de buik, maar verder voor iemand die gegeseld is en gekruisigd opmerkelijk gaaf. De vrouwen hadden (levensecht) gipsen tranen aan hun gipsen ogen.
Er was werk gemaakt van de doopplechtigheid. Er was een pastoor (denk ik) die eerst controleerde of de kinderen die daar voorin de kerk zaten wel de verwachte dopelingen waren. Hij vroeg het aan de ouders omdat de kinderen nog geen antwoord konden geven op de vragen. (Een twijfelachtige identificatie eigenlijk, maar goed genoeg voor de pastoor). De pastoor had een vrouwelijke assistent, Josien (geloof ik), die als ceremoniemeester optrad.
Nu we zeker wisten wie de dopelingen waren (de kerkbevolking bestond alleen uit de familieleden en genodigde vrienden die dat allang wisten) moesten de ouders een verklaring afleggen waarom ze hun kind wilden laten dopen, en vervolgens moesten de peters en meters hetzelfde doen. Dat bleken dezelfde personen te zijn. Ik kon het allemaal niet goed verstaan, enerzijds doordat mijn Frans toch niet goed genoeg is, anderzijds doordat ik enigszins hardhorend ben, maar eveneens doordat het uithoudingsvermogen van de dopelingen inmiddels overbelast was geworden en de kinderen nog maar met moeite door hun ouders bij de les gehouden konden worden.
Het was voor de pastoor een goede gelegenheid om aan de toekomst van de kerk te denken. Vermoedelijk daarom was nu het woord aan Josien die alle kinderen uitnodigde om een bijdrage te leveren. Zeven kinderen kwamen enthousiast toegesneld. Zij kregen voor zover ik het begreep een uitleg over wat de bedoeling was van de doop en opstanding uit de dood. Dat begon met de vraag wat je kon doen met water. Om te controleren of ze het wel begrepen stelde de pastoor tussendoor allerlei vragen die duidelijk boven het niveau van de kinderen uitgingen. Rose, die ook vooraan stond keek dan ook bij iedere vraag wanhopig achterom met een gezicht van: waar heeft hij het over?
Na deze catechisatie was het moment uiteindelijk gekomen voor de werkelijke doop. Terwijl Eleonore en Matthew zich al geruime tijd schreeuwend afvroegen wanneer ze weer mochten gaan spelen, werd hun hoofd natgemaakt bij de gebruikelijke kreet dat het gebeurde in de naam van de vader-de zoon-en-de heilige geest-. amen. De ceremonie was nu bijna over. Terwijl de peters en meters nog het hoofd van de kinderen afdroogden, moesten ze  met zijn allen naar het altaar om zich in te schrijven in de kerkelijke registers.
Met een hoorbare zucht van verlichting verlieten de toehoorders de kerk.

maandag 16 juli 2018

Emancipatie

Ik beëindigde mijn periode van twintig jaar als toehoorder bij de fractievergaderingen van D66. Het was opnieuw het einde van een bestuursperiode. Mijn bijdrage aan de discussie was beperkt, maar als blijk van waardering voor mijn aanwezigheid kreeg ik het boek Redelijk radicaal, over 50 jaar geschiedenis van D66. In het boek trof ik een tekst van Henriëtte Prast over wat nog niet was volbracht: een sociaal-liberale emancipatieagenda.
Nu is emancipatie ook al weer een onderwerp waarover van alles te zeggen valt. Zo kwam tijdens het juist geëindigde tennis toernooi van Wimbledon ook de rol van Betty Stöve nog ter sprake. Betty had samen met Billy Jean King een belangrijke rol gespeeld bij het gelijk trekken van de prijzen van het vrouwentennis met die van de mannen.
Een kleinigheid blijft er misschien nog te wensen bij Wimbledon: misschien moeten de finales van het mannen en het vrouwentennis afwisselend op zondag gehouden worden.
Ik zou het verhaal van Henriëtte Prast na lezing misschien weer dicht geslagen hebben en er niet meer aan gedacht. Want ik was het eigenlijk grotendeels met haar eens. Er moet nog wat gedaan worden voor de emancipatie. Maar ergens werd ik geprikkeld door een opmerking die twee keer werd gemaakt, n.l. dat ook in het schaakspel de emancipatie nog een taak had, omdat het bij het schaakspel gaat om de koning. Het is waar. Het gaat bij het schaakspel om de koning. Nu heb ik jarenlang wedstrijdschaak gespeeld en ik kan me niet herinneren dat ik ooit enige geslachtelijke associatie heb gehad bij het spelen met de koningin. De koningin was en is gewoon één van de stukken, stukken die zich van elkaar onderscheiden door hun spelmogelijkheden. De koningin beschouwen als een bewijs van onvoldoende emancipatie lijkt me dan ook een non-discussie.
Ik had wel nog een andere associatie. Ik dacht aan mijn vader.
Want stond er in de krant in 1954: bij de heer Polling gaat het om de koningin. Het was de weergave van een interview over Superschaak.
Ik zou niet willen zeggen dat mijn vader een toonbeeld van emancipatie was, maar hij kwam wel uit een omgeving waar emancipatie al een belangrijke rol speelde. Al zou je dat niet onmiddellijk opmerken. In het gezin van zijn ouders waren vier kinderen, eerlijk verdeeld twee jongens en twee meisjes. De jongens gingen naar de Kweekschool in Deventer en de meisjes naar de Normaalschool in Almelo. Het gezin woonde in Vriezenveen. De kweekschool had een hogere status dan de normaalschool.
Maar de oudste van de twee meisjes (Jantje) trouwde al in 1914 met een van de tien kinderen Vos. Jantje werd daardoor de schoonzus van Hein Vos, die later, onmiddellijk na de Tweede Wereldoorlog, minister van Arbeid was. Deze Hein Vos was homofiel en kwam daar voor uit. Hij leefde samen met de schrijver Aar van de Werfhorst. Homoseksualiteit was in die periode niet bespreekbaar en er is alle aanleiding om aan te nemen dat dat een factor was waardoor het ministerschap niet lang geduurd heeft. De moeder van Hein Vos (en natuurlijk van de man van Jantje) was onderwijzeres. Zij was de eerste vrouw die niet ontslagen werd toen ze trouwde. Maar dat gebeurde in Friesland, waar het socialisme sterke wortels had. Het was een geëmancipeerd gemeenschap. 
Mijn vader was in 1917 in militaire dienst. Niet zo vreemd, want in die tijd was een groot deel van de Nederlandse jonge mannen gemobiliseerd in verband met de Eerste Wereldoorlog. Omdat Nederland neutraal was had die mobilisatie in de eerste plaats symbolische betekenis. De soldaten moesten wel geoefend worden, maar niet actief. Wel drong de informatie over de oorlog door in Nederland. En zoals mijn vader later zou zeggen: de Eerste Wereldoorlog maakte meer indruk op de tijdgenoten dan de Tweede.
Mijn vader bedacht een mogelijkheid om de oorlog uit te bannen en ontwierp daarom een spel dat zo groot en ingewikkeld was dat het niet door een man kon worden overzien of worden gespeeld. De gedachte was dat bij conflicten beide partijen een team zouden opstellen om het spel tegen elkaar te spelen en de uitkomst als een soort godsoordeel over het conflict te laten gelden.
Het was wellicht een wat naïeve gedachte, maar het spel werd uitgewerkt in een mythologisch verhaal dat opgeschreven werd in een boekje dat vervolgens in de kast verdween tot 1953. Inmiddels was ik op mijn niveau succesvol met schaken en dat was de inspiratie voor mijn vader om dat spel uit 1917 nog eens uit de kast te halen. Het leidde tot een discussie over mogelijkheden en onmogelijkheden en die inspireerden mijn vader   tot het maken van een vereenvoudigde versie van het spel uit 1917. de vereenvoudigde versie werd Superschaak genoemd. En in dit Superschaak gaat het om de koningin. Vanuit emancipatorisch oogpunt toch een aardige gedachte dat het bij het schaakspel weliswaar gaat om de koning, maar bij het superschaak gaat het om de koningin.