maandag 16 juli 2018

Emancipatie

Ik beëindigde mijn periode van twintig jaar als toehoorder bij de fractievergaderingen van D66. Het was opnieuw het einde van een bestuursperiode. Mijn bijdrage aan de discussie was beperkt, maar als blijk van waardering voor mijn aanwezigheid kreeg ik het boek Redelijk radicaal, over 50 jaar geschiedenis van D66. In het boek trof ik een tekst van Henriëtte Prast over wat nog niet was volbracht: een sociaal-liberale emancipatieagenda.
Nu is emancipatie ook al weer een onderwerp waarover van alles te zeggen valt. Zo kwam tijdens het juist geëindigde tennis toernooi van Wimbledon ook de rol van Betty Stöve nog ter sprake. Betty had samen met Billy Jean King een belangrijke rol gespeeld bij het gelijk trekken van de prijzen van het vrouwentennis met die van de mannen.
Een kleinigheid blijft er misschien nog te wensen bij Wimbledon: misschien moeten de finales van het mannen en het vrouwentennis afwisselend op zondag gehouden worden.
Ik zou het verhaal van Henriëtte Prast na lezing misschien weer dicht geslagen hebben en er niet meer aan gedacht. Want ik was het eigenlijk grotendeels met haar eens. Er moet nog wat gedaan worden voor de emancipatie. Maar ergens werd ik geprikkeld door een opmerking die twee keer werd gemaakt, n.l. dat ook in het schaakspel de emancipatie nog een taak had, omdat het bij het schaakspel gaat om de koning. Het is waar. Het gaat bij het schaakspel om de koning. Nu heb ik jarenlang wedstrijdschaak gespeeld en ik kan me niet herinneren dat ik ooit enige geslachtelijke associatie heb gehad bij het spelen met de koningin. De koningin was en is gewoon één van de stukken, stukken die zich van elkaar onderscheiden door hun spelmogelijkheden. De koningin beschouwen als een bewijs van onvoldoende emancipatie lijkt me dan ook een non-discussie.
Ik had wel nog een andere associatie. Ik dacht aan mijn vader.
Want stond er in de krant in 1954: bij de heer Polling gaat het om de koningin. Het was de weergave van een interview over Superschaak.
Ik zou niet willen zeggen dat mijn vader een toonbeeld van emancipatie was, maar hij kwam wel uit een omgeving waar emancipatie al een belangrijke rol speelde. Al zou je dat niet onmiddellijk opmerken. In het gezin van zijn ouders waren vier kinderen, eerlijk verdeeld twee jongens en twee meisjes. De jongens gingen naar de Kweekschool in Deventer en de meisjes naar de Normaalschool in Almelo. Het gezin woonde in Vriezenveen. De kweekschool had een hogere status dan de normaalschool.
Maar de oudste van de twee meisjes (Jantje) trouwde al in 1914 met een van de tien kinderen Vos. Jantje werd daardoor de schoonzus van Hein Vos, die later, onmiddellijk na de Tweede Wereldoorlog, minister van Arbeid was. Deze Hein Vos was homofiel en kwam daar voor uit. Hij leefde samen met de schrijver Aar van de Werfhorst. Homoseksualiteit was in die periode niet bespreekbaar en er is alle aanleiding om aan te nemen dat dat een factor was waardoor het ministerschap niet lang geduurd heeft. De moeder van Hein Vos (en natuurlijk van de man van Jantje) was onderwijzeres. Zij was de eerste vrouw die niet ontslagen werd toen ze trouwde. Maar dat gebeurde in Friesland, waar het socialisme sterke wortels had. Het was een geëmancipeerd gemeenschap. 
Mijn vader was in 1917 in militaire dienst. Niet zo vreemd, want in die tijd was een groot deel van de Nederlandse jonge mannen gemobiliseerd in verband met de Eerste Wereldoorlog. Omdat Nederland neutraal was had die mobilisatie in de eerste plaats symbolische betekenis. De soldaten moesten wel geoefend worden, maar niet actief. Wel drong de informatie over de oorlog door in Nederland. En zoals mijn vader later zou zeggen: de Eerste Wereldoorlog maakte meer indruk op de tijdgenoten dan de Tweede.
Mijn vader bedacht een mogelijkheid om de oorlog uit te bannen en ontwierp daarom een spel dat zo groot en ingewikkeld was dat het niet door een man kon worden overzien of worden gespeeld. De gedachte was dat bij conflicten beide partijen een team zouden opstellen om het spel tegen elkaar te spelen en de uitkomst als een soort godsoordeel over het conflict te laten gelden.
Het was wellicht een wat naïeve gedachte, maar het spel werd uitgewerkt in een mythologisch verhaal dat opgeschreven werd in een boekje dat vervolgens in de kast verdween tot 1953. Inmiddels was ik op mijn niveau succesvol met schaken en dat was de inspiratie voor mijn vader om dat spel uit 1917 nog eens uit de kast te halen. Het leidde tot een discussie over mogelijkheden en onmogelijkheden en die inspireerden mijn vader   tot het maken van een vereenvoudigde versie van het spel uit 1917. de vereenvoudigde versie werd Superschaak genoemd. En in dit Superschaak gaat het om de koningin. Vanuit emancipatorisch oogpunt toch een aardige gedachte dat het bij het schaakspel weliswaar gaat om de koning, maar bij het superschaak gaat het om de koningin.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten