donderdag 28 mei 2015

Cultuur

Wellicht overdrijf ik, maar de twee steden Montçeau-les-Mines en Le Creusot lijken me de perfecte combinatie van steden om een boek over te schrijven. Nauwelijks twintig kilometer van elkaar, ongeveer even groot  (30 000 inwoners) en beide groot geworden in de mijnbouw. Maar terwijl de inwoners van Le Creusot een petitie indienden om hun stad maar Schneiderville te noemen naar hun weldoende werkgever, liepen in Montçeau-les-Mines de arbeiders te hoop tegen hun uitbuitende baas in een van de eerste stakingen in de mijnbouw. Een  groter contrast is haast niet denkbaar.
We liepen dan ook vol vertrouwen binnen bij het Office de Tourisme in Montçeau-les-Mines  met de vraag naar informatie over de geschiedenis van de mijnbouw in deze streek. Maar de juffrouw achter de balie moest erkennen dat ze die niet had. Of ze ons dan de weg kon wijzen naar een boekhandel?
'Nee er is geen boekhandel.'
Haar antwoord was zo categorisch dat ik even dacht dat mijn buitenlands accent verkeerd was gevallen. Maar toen we de stad inliepen bleek dat ook vriendelijke inwoners geen boekhandel wisten. Geen boekhandel in de stad. Dat het niet goed gaat met de boeken is wel duidelijk, maar helemaal geen boeken, zelfs geen papeterie?
In Le Creusot is wel een boekhandel, de juffrouw daar wist te vertellen dat de boekhandel in Montçeau-les-Mines inderdaad was verdwenen. Opgeslokt door het cultureel centrum, zei ze.
Maar ook in Le Creusot was geen geschiedenis van de mijnbouw in Bourgondië. Hoe moet het met onze beschaving als we onze geschiedenis niet meer kunnen terug vinden? 
In Montçeau-les-Mines had ik overigens wel het gevoel dat er veel kapperszaken zijn. Een schrale troost.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten