De zon draait snel
weg van de plek waar ik zit. Nog even en dan valt de schaduw van
een grote boom vlak voor mijn terras over me heen. Het is stil hier buiten. Of
zijn de geluiden langzamerhand te zacht voor mijn oren die erkend
achteruit gaan.
Een koolmees springt heen en weer door de beukenhaag
die mijn huisje scheidt van het volgende. Het is een zeldzaam mooie
week deze laatste week van maart. De bomen en struiken zijn nog kaal
maar aan de takken en twijgen zijn de knoppen zichtbaar van het blad
dat de komende dagen zal komen.
Het droge blad van het vorig jaar ligt
verschrompeld op de grond tussen de bomen, beschenen door de zon. Zo
nu en dan beweegt een blad; het willekeurig karakter van de beweging
intrigeert me.
Is het alleen maar een enkel blad dat door de wind
wordt meegenomen? Of zit daar een muis? Of een mus? Of een mees die op de grond naar
voedsel zoekt? Uit een ooghoek zie ik een ander blad bewegen. Mijn
hoofd draait in die richting, maar ook hier wordt de vraag een enkel
blad of een dier niet beantwoord.
In de verte zo’n dertig meter van
me af glinstert een draad van spinrag, de reflectie van de zon klimt
en daalt door de beweging die de draad maakt. Een specht tikt even tegen een boom, houdt hij inspectie?
De koolmezen zijn nog bezig een partner uit te zoeken, maar de pimpelmezen zijn al verder. Ze vliegen af en aan met materiaal voor het nest. Daar is hier met dit droge weer genoeg van, hele stukken mos kunnen ze mee nemen. Een stuk is zelfs zo groot dat de pimpelmees het niet goed over een tak heen krijgt. Hij moet een tijdlang verwoed aan het werk om zijn buit in veiligheid te brengen. Een eenzame pad kruipt over mijn terras. Hij is vermoedelijk op weg naar het water, al is hij dan wel een eind uit de richting. Een eekhoorn flitst aan mijn oog voorbij, terwijl op mijn terras een paar merels komen kijken of er iets te halen valt.
Ik denk dat het voorjaar nu echt is begonnen.