zaterdag 21 maart 2015

Schakers

Als ik op zaterdag in de auto zit staat gewoonlijk de radio aan met het programma van radio1. Vanmorgen vielen we in het programma de Taalstaat. Iemand - maar dat is het kenmerkende van de autoradio: je valt in een programma en je valt er weer uit, afhankelijk van de lengte van je rit - vertelde zijn roman van 149 woorden, een verhaal over twee russische schakers met onuitspreekbare namen. Een roman van 149 woorden is nog te overzien en aan te horen, zelfs als je in je auto maar een korte rit maakt. Maar in dit geval was ik maar voor de helft met mijn gedachten erbij. Want terwijl ik iets hoorde over iemand die een van de schakers met het schaakbord te lijf ging, gingen mijn gedachten weer terug in de tijd; de tijd dat ik zelf nog tegen een Russische grootmeester schaakte. Het was denk ik 1954. In Amsterdam vond de tweekamp plaats tussen Botwinnik, regerend wereldkampioen en Smyslov, zijn uitdager. Allebei Rus, maar met in ieder geval gemakkelijk uitspreekbare namen. De wedstrijd over 24 partijen eindigde in 12-12, waardoor Botwinnik zijn titel behield.
In de marge van de titelstrijd gaven de beide spelers en enkele topspelers uit Nederland simultaanséances. En zo kwam ik samen met een groot aantal anderen tegenover Smyslov. Het gebeurde in de galerij aan het Oosteinde. De galerij zou later worden afgebroken om plaats te maken voor de Nederlandse Bank. Zoals simultaanspelen gebruikelijk speelde Smyslov met wit en moest ik mijn zet doen als hij weer bij mijn bord kwam. Dat gaat altijd te snel. Als je een beetje stelling hebt opgebouwd heb je enige tijd nodig om een behoorlijke zet te vinden. Ik zat dan ook met een oog op mijn bord en een ander in de richting van Smyslov die van rechts naderde. Ik wist dat als ik hoorde dat mijn buurman zijn zet deed, ik weer aan de beurt was. Bovendien moest ik voor de geschiedenis mijn partij noteren en deed dat met een vulpen, wat toen niet ongebruikelijk was (de ballpuntpen was nog maar nauwelijks geïntroduceerd in Nederland en duur). De vulpen had een ander nadeel: hij lekte gemakkelijk. Het was altijd een bijzonder beeld al die schakers achter hun bord, starend naar de stelling met hun vulpen in de hand, terwijl ze gespannen, maar gedachteloos het dopje op en af schroefden.
Ik had geen schijn van kans tegen Smyslov en gaf op na een zet of twintig. Maar ik had wel een andere kans; ik vroeg hem zijn handtekening te zetten op het notatie blad. Wel, dat vragen ging in gebarentaal: ik reikte hem mijn notatiepapiertje aan met de ene hand en mijn vulpen met de andere hand. Het dopje eraf: hij kon meteen schrijven. In mijn onhandigheid gaf ik hem de vulpen met het schrijvende deel naar hem toe. Hij greep - hij was vermoedelijk ook met zijn gedachten maar voor de helft bij de situatie - en had zijn hand vol inkt. Er was enige consternatie voor de inkt weer was afgeveegd. Maar toen kreeg ik toch zijn handtekening. Een aardige man die Smyslov.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten